Citeren18.06.20060 likes
Giganeten des wereld
15-09-03
En dan ineens stop ik. Verschrokken. De adrenaline kolkt in mijn bloed, mijn hartslag bonkt in mijn keel. Het zweet staat in mijn handen. Maar als ik nu stop ben ik kwetsbaar en misschien komt het dan zo terug. Ik ga na wat het zou kunnen zijn. Het ging zo snel dat het van alles zou kunnen zijn, Misschien een vogel of een zwiepende tak. Maar het voelde harig aan. En hoewel het volle maan is heb ik het niet aan zien komen. Er ging een schrille klank aan vooraf. Een vogel maakt zo een geluid niet. Maar ik hoorde wel fladderen, of meer klappen. Deze gedachten schieten in een hondertste van een seconde door mijn hoofd. En nog voordat ik het antwoord op mijn vraag heb gevonden scheert het gevaarte een tweede keer rakelings langs mijn gezicht. Ik hoorde weer de schrille kreten. Nu bewuster van wat er aan de hand was dook ik net op tijd in elkaar, zodat het vliegende monstertje zijn doel miste. Want anders had hij me zeker geraakt. Ik voelde nu zijn klauwtjes om zich heen grijpen. Ze schampte mijn neus maar lieten niet veel meer achter dan drie kleine krasjes.
Uit nieuwsgierigheid zet ik het niet op een lopen. Het is maar een klein beestje en dus niet heel erg gevaarlijk. Want zijn aanval was niet veel meer dan een waarschuwing.Ik ga van de weg af en verschuil me tussen het struikgewas. Omdat ik twee keer van dezelfde kant ben benaderd draai ik me om. Ik kijk naar de maan, dus als hij op me af komt moet ik in ieder geval zijn silhouet zien. Ik ben niet verder dan vier meter van het pad verwijderd. Mijn rug is nu naar het pad gekeerd.
Het was een duister paadje met grote bomen er langs die een mooie laan vormde. Of eerder, indrukwekkend. Deze laan was er al voordat mijn ouders waren geboren, of zelfs mijn opa. De bomen zijn net oude heren die tezamen zijn gekomen op het marktplein om te klagen over het dure leven en de uitgave van de buurman. Deze mannen hebben veel meegemaakt en in hun jonge leven waren het beren van mannen die elke weertypen konden trotseren. Ook namens de liefdevolle verzorging van het zorgende vrouwtje. Want als ze de hele dag in het koude weer en de gure wind hadden moeten werken stond de koffie bij thuiskomst al op hen te wachten. En konden ze zonder nadenken al in hun sloffen schieten die al klaar staan bij de open haard naast de stoel die al liefdevol versleten is door het intensieve gebruik.
De stammen van deze reuzen zijn niet te omhelzen door een gezin. Ze zijn door de jaren uitgedijt tot een bijna onmetelijke doorsnede. Een vergelijking met een of andere maatstaaf zou onrecht doen. Om de dood eenvoudige reden dat je niet eenvoudig zegt dat een boom van over de honderd en vijftig jaar meer dan tweeenhalve meter doorsnee heeft. Al de stormen die ze doorstaan hebben, de koude, de ziekte en de aanvaringen met ontspoorde auto s zouden dan niet genoemd worden. Zelfs niet als je weet, dat er eigenlijk geen levend wezen is opgewassen tegen al deze invloeden, zonder het bijltje er bij neer te gooien. Dit wel even te noemen, als de grootste dreiging van deze giganten. Want wetend dat er geen dier is, storm of welke natuuramp dan ook die deze jongens kan temmen.Er is er een die dat wel kan. Eentje die geen respect toont voor de oudste op de aarde. Die geen andere waarde kent dan de euro of eigen waarde. Deze demon kan materialen naar zijn hand zetten. Hij kan ze zo omtoveren dat wat ze van zichzelf niet kunnen, wel kunnen door een uitvinding die elk woud doet beven. Deze wezens noemen het zelf een motorzaag.
De stammen dragen diepe groeven als de rimpels op de duinen gevormd met de jaren.deze worden afgewisseld met gezwellen waar een indringer probeerde om de stam te penetreren.bij sommige zijn stukken van de stam weggereten waar een stalen ros hem ontmoete. En dan de takken die zich buigen over de weg. Als je er niet op let zou je denken dat er gewoon zuilen langs de weg staan. Zonder een einde. Reikend tot de hemel en nog verder, maar als je omhoog kijkt tot het begint te duizelen en je niet verder kan kijken zonder steun te zoeken.dan zie je de grillige overhangende takken. Ze lijken de stam te verlaten. Alsof ze zelf op zoek willen naar de weide wereld.
Ze spreiden hun armen ver en ontnemen al de zon van de weg die in het niet lijkt te vallen. Ze werken elkaar tegen,de stam en de takken. Hoewel de stam de buiken van de wolken probeert te kietelen. Proberen de takken al de reizigers die onder hun door trekken te begroeten. Met hun talrijke vingers wuiven ze naar eenieder die passeert. Ze willen niet de warnte ontnemen van de gezichten. Omdat ze als geen ander weten hoe je kunt groeien van de zon. Ook willen ze je niet weerhouden van een verkoelend voorjaarsbuitje. Maar wel willen ze je beschermen tegen de zware buien, die ze zelf ook zo veel jaren hebben moeten trotseren. En tegen kille winden die kunnen heersen in het koude seizoen. Ze houden de geneugte van het weer niet tegen. Maar ze verzachten ze. Zodat je van een warme kachel kan genieten zonder je er aan te branden.of van de beste wijn kan smullen zonder te worden bedolven onder de overdaad.
Ook verbinden ze de bomen met elkaar. Hoewel ze meer dan acht meter uit elkaar staan bedekken ze de hemel zodat je niet kan vermoeden dat er achter dit dikke dek zich nog een plafond zou bevinden. Dit is zover als je kunt kijken. Je zou niet anders meer verwachten.als je een andere keer naar de hemel zou kijken, vebaas je jezelf geen bladerdek te ontdekken maar een lucht met wolken. Dit blader dek maakt het dat het, dat het een ondoordringbaar geheel wordt. Dit is de grens tussen het bos en de weg. Hier durft geen jonge ent zich te begeven uit respect voor hun meerdere. Voor de ouders van hun ouders. En de grondleggers van het gehele woud. Ze zijn niet dominant. Maar zij zijn de enige die kunnen overleven zo dicht aan de weg. De kleinere bomen of struiken gaan gebukt onder de tiranie van de medogeloze.
Ik hoorde nu meerdere kreten achter me. Ik schrik op uit mijn roes en kijk even om me heen om de omgeving weer in me op te nemen. Als ik het zachte klappen hoor naderen spring ik vooruit. Recht in het meteen al dichtere struikgewas. Ik haal mijn armen open aan de scherpe doorns maar ben nu te aangeslagem om me er iets van aan te trekken. Ik worstel verder zonder aandacht te besteden aan de dorns die zich nu veelvuldig in mijn been boren. Net als ik hoor dat het beestje een duikvlucht maakt, duik ik voorover. Het diertje weet zich nog net in mijn kraag te bijten en gilt hoog. Gedreven door een pamniekaanval grijp ik naar mijn kraag. zonder te kijken werp ik het beestje zo ver mogelijk weg. Even blijf ik liggen. Kijk goed rond en probeer nu geruisloos door het struikgewas te kruipen. Hierbij wordt ik geteisterd door de vele doorns die zich bij elke beweging in mijn benen en heupen boren.
Dit is niet ui te houden, langzaam kom ik omhoog en loop nu verder van de weg af. De bramen die erst een muur vormde zijn nu wat minder in getale geworden. Ze zijn er nog wel voldoende, om flink te moeten zigzaggen om niet te veel doorns bij te krijgen. Soms loop ik zo ver om een kluit heen dat ik bijna weer een rondje heb gelopen. Geen wonder dat ik mijn richtingsgevoel totaal ben verloren. Er staan vele bomen om me heen en de hemel is in geen velden of wegen te bekennen. Dit maakt het aarde donker. Ik heb geen zaklamp bij en moet dus bijna op de tast verder.
Al strompelend en kruipend gaat de reis verder. Zeer traag. Ik begin nu bang te worden dat ik buiten moet slapen vannacht. Het begint nu al laat te worden. En voor zover het oog kan rijken (20 cm) is er nergens een onderkomen te vinden. Als ik bijna de moed op wil geven stoot ik op een enorme wand. Op de tast probeer ik er omheen te komen. Het is een ruw oppervlak. En als ik voor mijn gevoel drie keer rond ben geweest kom ik er achter dat het een boom is. Waarschijnlijk ben ik er al drie keer omheen gelopen op zoek naar het einde, terwijl dit vlak bij het begin lag. Als ik nu een beetje van de boom weg loop kom ik op wat hardere grond uit. Niet zo zeer een weg maar een pad. Zand of kiezelpad weet ik zo gauw niet. Toch een beetje verheugt over deze ontdekking volg ik hem nu een onwillekeurige kant op.
Het gaat nu nog steeds voetje voor voetje maar zonder struikelen. Het is akelig om zo laat nog ergens rond te lopen zonder dat je weet waar je bent. Om me heen hoor ik allemaal legubere geluiden. Achter me hoor ik geritsel, ik concentreer me op het geluid en verwacht heel wat. Gespannen loop ik nu richting het geluid om te kijken of ik niet achtervolgd wordt. En net als ik denk dat ik het me verbeeld hebt en denk dat het er niet toe doet. Schiet er een onschuldig vogeltje recht op me af, die waarschijnlijk niet meer dan ik kon zien. De adrenaline suist door mijn aderen. Ik fkluister tegen mezelf, stel je niet aan. Er is niets. Het is maar een onschuldig vogeltje. Maar toch ben ik wat onzeker als ik mijn weg vervolg. Ik probeer nu minder aandacht te schenken aan de geluiden om me heen. Hoewel ze overal zijn. En hoe minder aandacht ik er aan schenk, hoe meer ik word overweldigd door het geruis van de vogeltjes door de bomen en het geritsel door het struikgewas. En mijn eigen gehijg komt overal bovenuit. Ik probeer het zo zachtjes mogelijk te doen. Maar iedere keer dat ik opschrik stokt de adem weer in mijn keel en is de controle weer totaal verloren.
Dan lijkt het of ik bij een tweesprong kom en wil even een andere richting volgen dan het hoofdpad, dat langs alle kanten bespied wordt door de ogen van de nacht. Langzaam schuifel ik van het hoofdpad en kom tot de ontdekking dat dit pad wel smaller is maar tevens ook vaster van vorm. De moed komt nu terug en ik besluit nu om de pas er in te zetten om maar ergens uit te komen voordat de echte nacht valt. Af en toe loop ik te snel door, zodat ik naast het paadje uitkom. Dit is echter na een kleine correctie goed te verhelpen. Ik begin me af te vragen waar dit naartoe lijdt. Het pad is kaarsrecht en diep uitgesleten. Het is niet logish dat er over een zo smal paadje zulke last wordt vervoerd. Als ik dan toch even struikel schop ik de agressie van me af en het object verdwijnt met een heldere plons uit dit verhaal. Dan schie
15-09-03
En dan ineens stop ik. Verschrokken. De adrenaline kolkt in mijn bloed, mijn hartslag bonkt in mijn keel. Het zweet staat in mijn handen. Maar als ik nu stop ben ik kwetsbaar en misschien komt het dan zo terug. Ik ga na wat het zou kunnen zijn. Het ging zo snel dat het van alles zou kunnen zijn, Misschien een vogel of een zwiepende tak. Maar het voelde harig aan. En hoewel het volle maan is heb ik het niet aan zien komen. Er ging een schrille klank aan vooraf. Een vogel maakt zo een geluid niet. Maar ik hoorde wel fladderen, of meer klappen. Deze gedachten schieten in een hondertste van een seconde door mijn hoofd. En nog voordat ik het antwoord op mijn vraag heb gevonden scheert het gevaarte een tweede keer rakelings langs mijn gezicht. Ik hoorde weer de schrille kreten. Nu bewuster van wat er aan de hand was dook ik net op tijd in elkaar, zodat het vliegende monstertje zijn doel miste. Want anders had hij me zeker geraakt. Ik voelde nu zijn klauwtjes om zich heen grijpen. Ze schampte mijn neus maar lieten niet veel meer achter dan drie kleine krasjes.
Uit nieuwsgierigheid zet ik het niet op een lopen. Het is maar een klein beestje en dus niet heel erg gevaarlijk. Want zijn aanval was niet veel meer dan een waarschuwing.Ik ga van de weg af en verschuil me tussen het struikgewas. Omdat ik twee keer van dezelfde kant ben benaderd draai ik me om. Ik kijk naar de maan, dus als hij op me af komt moet ik in ieder geval zijn silhouet zien. Ik ben niet verder dan vier meter van het pad verwijderd. Mijn rug is nu naar het pad gekeerd.
Het was een duister paadje met grote bomen er langs die een mooie laan vormde. Of eerder, indrukwekkend. Deze laan was er al voordat mijn ouders waren geboren, of zelfs mijn opa. De bomen zijn net oude heren die tezamen zijn gekomen op het marktplein om te klagen over het dure leven en de uitgave van de buurman. Deze mannen hebben veel meegemaakt en in hun jonge leven waren het beren van mannen die elke weertypen konden trotseren. Ook namens de liefdevolle verzorging van het zorgende vrouwtje. Want als ze de hele dag in het koude weer en de gure wind hadden moeten werken stond de koffie bij thuiskomst al op hen te wachten. En konden ze zonder nadenken al in hun sloffen schieten die al klaar staan bij de open haard naast de stoel die al liefdevol versleten is door het intensieve gebruik.
De stammen van deze reuzen zijn niet te omhelzen door een gezin. Ze zijn door de jaren uitgedijt tot een bijna onmetelijke doorsnede. Een vergelijking met een of andere maatstaaf zou onrecht doen. Om de dood eenvoudige reden dat je niet eenvoudig zegt dat een boom van over de honderd en vijftig jaar meer dan tweeenhalve meter doorsnee heeft. Al de stormen die ze doorstaan hebben, de koude, de ziekte en de aanvaringen met ontspoorde auto s zouden dan niet genoemd worden. Zelfs niet als je weet, dat er eigenlijk geen levend wezen is opgewassen tegen al deze invloeden, zonder het bijltje er bij neer te gooien. Dit wel even te noemen, als de grootste dreiging van deze giganten. Want wetend dat er geen dier is, storm of welke natuuramp dan ook die deze jongens kan temmen.Er is er een die dat wel kan. Eentje die geen respect toont voor de oudste op de aarde. Die geen andere waarde kent dan de euro of eigen waarde. Deze demon kan materialen naar zijn hand zetten. Hij kan ze zo omtoveren dat wat ze van zichzelf niet kunnen, wel kunnen door een uitvinding die elk woud doet beven. Deze wezens noemen het zelf een motorzaag.
De stammen dragen diepe groeven als de rimpels op de duinen gevormd met de jaren.deze worden afgewisseld met gezwellen waar een indringer probeerde om de stam te penetreren.bij sommige zijn stukken van de stam weggereten waar een stalen ros hem ontmoete. En dan de takken die zich buigen over de weg. Als je er niet op let zou je denken dat er gewoon zuilen langs de weg staan. Zonder een einde. Reikend tot de hemel en nog verder, maar als je omhoog kijkt tot het begint te duizelen en je niet verder kan kijken zonder steun te zoeken.dan zie je de grillige overhangende takken. Ze lijken de stam te verlaten. Alsof ze zelf op zoek willen naar de weide wereld.
Ze spreiden hun armen ver en ontnemen al de zon van de weg die in het niet lijkt te vallen. Ze werken elkaar tegen,de stam en de takken. Hoewel de stam de buiken van de wolken probeert te kietelen. Proberen de takken al de reizigers die onder hun door trekken te begroeten. Met hun talrijke vingers wuiven ze naar eenieder die passeert. Ze willen niet de warnte ontnemen van de gezichten. Omdat ze als geen ander weten hoe je kunt groeien van de zon. Ook willen ze je niet weerhouden van een verkoelend voorjaarsbuitje. Maar wel willen ze je beschermen tegen de zware buien, die ze zelf ook zo veel jaren hebben moeten trotseren. En tegen kille winden die kunnen heersen in het koude seizoen. Ze houden de geneugte van het weer niet tegen. Maar ze verzachten ze. Zodat je van een warme kachel kan genieten zonder je er aan te branden.of van de beste wijn kan smullen zonder te worden bedolven onder de overdaad.
Ook verbinden ze de bomen met elkaar. Hoewel ze meer dan acht meter uit elkaar staan bedekken ze de hemel zodat je niet kan vermoeden dat er achter dit dikke dek zich nog een plafond zou bevinden. Dit is zover als je kunt kijken. Je zou niet anders meer verwachten.als je een andere keer naar de hemel zou kijken, vebaas je jezelf geen bladerdek te ontdekken maar een lucht met wolken. Dit blader dek maakt het dat het, dat het een ondoordringbaar geheel wordt. Dit is de grens tussen het bos en de weg. Hier durft geen jonge ent zich te begeven uit respect voor hun meerdere. Voor de ouders van hun ouders. En de grondleggers van het gehele woud. Ze zijn niet dominant. Maar zij zijn de enige die kunnen overleven zo dicht aan de weg. De kleinere bomen of struiken gaan gebukt onder de tiranie van de medogeloze.
Ik hoorde nu meerdere kreten achter me. Ik schrik op uit mijn roes en kijk even om me heen om de omgeving weer in me op te nemen. Als ik het zachte klappen hoor naderen spring ik vooruit. Recht in het meteen al dichtere struikgewas. Ik haal mijn armen open aan de scherpe doorns maar ben nu te aangeslagem om me er iets van aan te trekken. Ik worstel verder zonder aandacht te besteden aan de dorns die zich nu veelvuldig in mijn been boren. Net als ik hoor dat het beestje een duikvlucht maakt, duik ik voorover. Het diertje weet zich nog net in mijn kraag te bijten en gilt hoog. Gedreven door een pamniekaanval grijp ik naar mijn kraag. zonder te kijken werp ik het beestje zo ver mogelijk weg. Even blijf ik liggen. Kijk goed rond en probeer nu geruisloos door het struikgewas te kruipen. Hierbij wordt ik geteisterd door de vele doorns die zich bij elke beweging in mijn benen en heupen boren.
Dit is niet ui te houden, langzaam kom ik omhoog en loop nu verder van de weg af. De bramen die erst een muur vormde zijn nu wat minder in getale geworden. Ze zijn er nog wel voldoende, om flink te moeten zigzaggen om niet te veel doorns bij te krijgen. Soms loop ik zo ver om een kluit heen dat ik bijna weer een rondje heb gelopen. Geen wonder dat ik mijn richtingsgevoel totaal ben verloren. Er staan vele bomen om me heen en de hemel is in geen velden of wegen te bekennen. Dit maakt het aarde donker. Ik heb geen zaklamp bij en moet dus bijna op de tast verder.
Al strompelend en kruipend gaat de reis verder. Zeer traag. Ik begin nu bang te worden dat ik buiten moet slapen vannacht. Het begint nu al laat te worden. En voor zover het oog kan rijken (20 cm) is er nergens een onderkomen te vinden. Als ik bijna de moed op wil geven stoot ik op een enorme wand. Op de tast probeer ik er omheen te komen. Het is een ruw oppervlak. En als ik voor mijn gevoel drie keer rond ben geweest kom ik er achter dat het een boom is. Waarschijnlijk ben ik er al drie keer omheen gelopen op zoek naar het einde, terwijl dit vlak bij het begin lag. Als ik nu een beetje van de boom weg loop kom ik op wat hardere grond uit. Niet zo zeer een weg maar een pad. Zand of kiezelpad weet ik zo gauw niet. Toch een beetje verheugt over deze ontdekking volg ik hem nu een onwillekeurige kant op.
Het gaat nu nog steeds voetje voor voetje maar zonder struikelen. Het is akelig om zo laat nog ergens rond te lopen zonder dat je weet waar je bent. Om me heen hoor ik allemaal legubere geluiden. Achter me hoor ik geritsel, ik concentreer me op het geluid en verwacht heel wat. Gespannen loop ik nu richting het geluid om te kijken of ik niet achtervolgd wordt. En net als ik denk dat ik het me verbeeld hebt en denk dat het er niet toe doet. Schiet er een onschuldig vogeltje recht op me af, die waarschijnlijk niet meer dan ik kon zien. De adrenaline suist door mijn aderen. Ik fkluister tegen mezelf, stel je niet aan. Er is niets. Het is maar een onschuldig vogeltje. Maar toch ben ik wat onzeker als ik mijn weg vervolg. Ik probeer nu minder aandacht te schenken aan de geluiden om me heen. Hoewel ze overal zijn. En hoe minder aandacht ik er aan schenk, hoe meer ik word overweldigd door het geruis van de vogeltjes door de bomen en het geritsel door het struikgewas. En mijn eigen gehijg komt overal bovenuit. Ik probeer het zo zachtjes mogelijk te doen. Maar iedere keer dat ik opschrik stokt de adem weer in mijn keel en is de controle weer totaal verloren.
Dan lijkt het of ik bij een tweesprong kom en wil even een andere richting volgen dan het hoofdpad, dat langs alle kanten bespied wordt door de ogen van de nacht. Langzaam schuifel ik van het hoofdpad en kom tot de ontdekking dat dit pad wel smaller is maar tevens ook vaster van vorm. De moed komt nu terug en ik besluit nu om de pas er in te zetten om maar ergens uit te komen voordat de echte nacht valt. Af en toe loop ik te snel door, zodat ik naast het paadje uitkom. Dit is echter na een kleine correctie goed te verhelpen. Ik begin me af te vragen waar dit naartoe lijdt. Het pad is kaarsrecht en diep uitgesleten. Het is niet logish dat er over een zo smal paadje zulke last wordt vervoerd. Als ik dan toch even struikel schop ik de agressie van me af en het object verdwijnt met een heldere plons uit dit verhaal. Dan schie